Historie

Douaniers

De douaniers van Napoleon zijn niet echt te vergelijken met onze huidige douaniers. De Douanes Nationales werden in 1791 in Frankrijk opgericht als overheidsorgaan met als taak accijnscontrole, grensbewaking en politietaken. Het zou een revolutionair en populair idee blijken. Vanaf 1804 kreeg het corps de naam Douanes Impériales oftewel de Keizerlijke Douane. Het was in feite een bewapend politiekorps van het ministerie van handel en financiën en geen onderdeel van het leger. De douaniers hadden een donkergroen uniform, met een jas model “habit surtout”, met witte en zilveren accenten en tinnen knopen. Het “Alziend Oog”-embleem deelden ze met de Gendarmerie. De vesten waren doorgaans rood maar die waren er ook in wit en groen. De uniformering lijkt nooit geheel standaard geweest. Hoofddeksels waren de tweekante steek en later ook de shako. Er bestond ook identificatie voor de douaniers in de vorm van metalen shakoplaten, koppelplaten en sabelriemplaten. Ze waren standaard bewapend met sabels; vuurwapens moesten ze zelf regelen.

Ze werden onderverdeeld in verschillende brigades (voor het actieve gedeelte) en bureaus (voor het administratieve gedeelte). Iedere brigade had een kapitein, een luitenant, lager kader en natuurlijk voetvolk en soms ruiterij. Er waren ook douanebrigades uitgerust met snelle patrouillebootjes. Hoewel de douaniers het niet wilden, werden ze door Napoleon ook meer en meer ingezet tijdens militaire acties. De douaniers in het veld waren namelijk vaak ex-soldaten en veteranen dus zeer geschikt als reservoir om de immer groeiende legerbehoeftes aan te vullen. Aangezien het douanecorps zelf geen legeronderdeel was maar een overheidsorgaan, waren deze mannen geen soldaten (meer), maar ambtenaren. In dienst treden was vrijwillig, al werden geschikte mannen ook actief geronseld. Door het continue groeien van Napoleons Franse rijk, bleef het corps zelf ook enorm groeien. In 1812 en 1813 bestond het corps uit 35.000 mannen, met een korte piek tot bijna 40.000 man. Het betrof ook niet alleen Fransen die dienst namen, maar in de latere jaren ook mannen uit Italië, Duitsland en Nederland.


Douanes en Nederland

In de Zuidelijke Nederlanden verschenen de eerste Franse douane–eenheden al in 1793, vlak na de inname van deze gebieden door Frankrijk. Overal langs de Bataafse grens werden douaneposten en douanebureaus opgezet. In steden zoals Maastricht, Weert, Roermond en in de omliggende dorpen (en zelfs vaak in gehuchten), maar ook bij de grotere rivieren, zoals de Maas, waarover nog veel handelsgoederen werden verplaatst. Nadat Nederland in 1795 een buurland van Frankrijk was geworden en later een satellietstaat, ontstond er met name graan- en zoutsmokkel om Franse belastingen te ontlopen. De douanes kregen het er aan de grenzen maar druk mee.

Om Engeland economisch te ruïneren voerde Napoleon in 1806 het Continentale Stelsel in: alle handel met Engeland en het vaste land van Europa moest worden verbroken. De douaniers hadden carte blanche om de handel in de verboden Engelse goederen tegen te gaan. Ze mochten bij verdachte personen (ongeacht burgerlijke of militaire status) invallen en controles doen. Door deze boycot stegen de prijzen van koloniale goederen (thee, koffie, suiker, textiel enz.) enorm en werd ook Nederland zeer geraakt. Het zeer winstgevend om te gaan smokkelen. Naar verluidt hielden alle klassen van de bevolking zich ermee bezig en er werd op grote schaal gesmokkeld.
In hetzelfde jaar 1806 werd Napoleons broer Lodewijk de eerste koning van Holland. Hij wilde niet zo streng Engeland boycotten, omdat hij inzag dat de boycot een grote verarming van de Hollandse havensteden met zich meebracht. Lodewijk Bonaparte probeerde een goed koning te zijn voor zijn onderdanen en trotseerde zijn broer.
Dit leidde tot grote problemen tussen de koning van Holland en de keizer van Frankrijk. In 1810 moest Lodewijk Bonaparte zelfs een verdrag tekenen waarin hij toestond dat Franse douaniers werden toegelaten in zijn koninkrijk om de smokkelaars en smokkelwaar op te sporen en op te pakken. Het leidde tot Lodewijks aftreden.


Douaniers in Amsterdam

Na het inlijven van Holland bij het Franse Rijk werden in 1811 nieuwe Franse douanebureaus opgezet, geleid vanuit Amsterdam. Daar werden ook 400 douaniers gestationeerd voor het veldwerk. Zij hadden een groot gebied te controleren: Amsterdam, Haarlem, de kusten van de Noordzee en de eilanden Vlieland en Texel. Het merendeel van de douaniers was Frans, maar bekend is dat er ook Nederlanders en Belgen dienst namen bij de Douanes Impériales. Het werk van de douaniers leidde tot extra armoede onder de stadse bevolking, die het al slecht had vanwege de oorlog en waren voor veel mensen de direct voelbare last van het Franse regime in het land: op straffe van een boete van 500 francs was het verboden om de douaniers te beletten in het uitvoeren van hun functie, te verwonden of slecht te behandelen.

De Amsterdamse douaniers hielden kantoor in de zeer gehate, houten douanehuisjes langs het IJ. Toen de macht van Napoleon in november 1813 definitief gebroken leek, werden die in brand gestoken – het sein voor de opstand tegen de bezetter. Maar op dat moment waren de douaniers het land al ontvlucht.